Ik slaap die nacht wonderwel goed. Mijn slapen is de afgelopen maanden nogal een dingetje. Als ik de zes uur per nacht haal dan gaat de vlag uit. Als ik op 1 september wakker wordt is er niets aan de hand. Ik ben me niet bewust van 31 augustus. Tien seconden is de wereld zoals deze op 30 augustus en daarvoor was. Tien seconden. Tien seconden ben ik content met het feit dat ik deze nacht de zeven uur heb aangetikt en ik wakker ben geworden doordat de gezinsmachine opstart. Mijn jongste dochter komt de kamer binnen met de melding dat haar lampje aan staat. Ze mag haar kamer af als het lampje op haar wekker een zonnetje is geworden. Goedemorgen de dag is weer begonnen. Tien seconden.
Op de elfde seconde dringt het besef door dat niets meer het zelfde is. Die vermoeidheid die ik in mijn lijf heb is een gevolg van mijn bloedhuishouding. Herstel is bij mij niet meer vanzelfsprekend. Mijn systeem functioneert op halve kracht. Wen er maar aan. Een achtbaan die is gaan rijden en voorlopig niet tot stilstand zal komen. Ik zit in de klim onderweg naar de vrije val die er onvermijdelijk aan gaat komen. Maar die eerste tien seconden waren fijn.
Nadat ik mijn dag heb opgestart en de kinderen naar school zijn stap ik in de auto naar kantoor. Ik heb een paar afspraken en andere zaken te doen. Ik geniet er van om auto te rijden. Toch reist er op de achterbank een monster mee die ik niet zelf heb uitgenodigd. Ik ben alert. Alert op mijn lijf en de dingen om mij heen. Iedere beweging van mijn medeweggebruikers houd ik in de gaten. Ik ben moe, autorijden kost energie. Het mechaniek van de menselijke geest blijft me verbazen. Ik ben al maanden erg moe, maar nam het op de koop toe. Nu ik weet wat maakt dat ik moe ben kan je haast niet anders dan er aan toe geven. Tot op het bot (beenmerg :)) ben ik vermoeid. Routinematig rijd ik Utrecht in en parkeer voor de deur, op een ‘verboden’ parkeerplaats bij kantoor. Mij maakt het niet uit, sinds 31 augustus heb ik een jokerkaart op zak waardoor de omgeving ineens gedrag begrijp en in plaats van boosheid medeleven toont. Bij de deur staat een collega een sigaret te roken. “Goeiemorgen, alles goed?” Ik meld dat ik ga als de brandweer en alles in orde is.. de ontmoeting duurt nog geen 10 seconden.
Op de werkvloer ontmoet ik mijn collega’s die ik recent per mail heb geïnformeerd. Ik vind hun reactie spannend. Want hoewel ik ziek ben wil ik niet als patiënt worden gezien en behandeld. Aan de andere kant ben ik ook wel nieuwsgierig hoe mensen zullen reageren; hoewel nieuwsgierig wellicht niet een passend woord is. Werken doe ik eigenlijk nauwelijks. De noodzakelijke dingen doe ik maar mijn concentratie is ronduit bagger. Werken wordt ineens ook zo betrekkelijk. Mijn werk bestaat uit spreken met mensen over hun ellende, of ze die nou erkennen of niet. In gesprek met mijn cliënten kan ik een rol spelen. Het boeit hen niet hoe het met mij gaat. Ik heb legitimatie om mijn masker op te zetten. Zodra de telefoon is opgehangen lijkt die legitimiteit te vervagen. Het voelt alsof ik een sticker op mijn hoofd heb waarop reclame van de uitvaartonderneming te zien is. Hier doe ik zelf graag aan mee door zwarte grappen te maken. Hoewel de grappen deels helpen om de dag door te komen zorgen ze ook voor relativering en ontspanning. Ontspannen lukt best goed. Tien seconden.
Na een paar uur doen mijn collega’s en ik weer ‘normaal’; mijn nieuwe normaal. Ik neem mijzelf voor om te blijven werken tot het niet meer lukt. Feitelijk is er namelijk niets veranderd. Moe ben ik en was ik. Halve dagen werken ging best goed. Op de terugweg kruipt echter het monster weer op de achterbank. Ik ben bezorgd, onzeker en angstig voor wat er komen gaat.
Ik zie uit naar het moment dat ik ooit wakker word in bed en dan tien seconden de tijd heb om te genieten van het moment dat het lampje nog uit is en de machine nog niet draait. Tien seconden.
